stoppen
Hij stopte met zijn baan.
やめる
彼は仕事をやめました。
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
開ける
金庫は秘密のコードで開けることができる。
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
轢く
自転車乗りは車に轢かれました。
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
見る
彼女は双眼鏡を通して見ています。
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
逃す
彼女は重要な予約を逃しました。
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
塗る
私のアパートを塗りたい。
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
要約する
このテキストからの主要な点を要約する必要があります。
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
飛び越える
アスリートは障害物を飛び越える必要があります。
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
返答する
彼女はいつも最初に返答します。
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
投げる
彼はボールをバスケットに投げます。
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
戦う
アスリートたちはお互いに戦います。
spellen
De kinderen leren spellen.
綴る
子供たちは綴りを学んでいます。