bidden
Hij bidt in stilte.
祈る
彼は静かに祈ります。
werken
Ze werkt beter dan een man.
働く
彼女は男性よりも上手に働きます。
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
翻訳する
彼は6言語間で翻訳することができます。
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
向かって走る
少女は母親に向かって走ります。
durven
Ik durf niet in het water te springen.
あえてする
私は水に飛び込む勇気がありません。
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
要求する
私の孫は私に多くを要求します。
beperken
Moet handel worden beperkt?
制限する
貿易を制限すべきですか?
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
守る
子供たちは守られる必要があります。
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
贈る
彼女は彼女の心を贈ります。
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
抱きしめる
彼は彼の年老いた父を抱きしめます。
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
取り除く
掘削機が土を取り除いています。
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
思い出させる
コンピュータは私に予定を思い出させてくれます。