単語
動詞を学ぶ – 韓国語

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
ምልማድ
ህጻናት ኣስናኖም ምሕጻብ ክለምዱ ኣለዎም።

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
ናይ ሕማም ኖት ረኸብ
ካብ ሓኪም ናይ ሕማም ኖት ክወስድ ኣለዎ።

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
ፍለጥ
ብዙሕ መጻሕፍቲ ዳርጋ ብኣእምሮኣ እያ ትፈልጦ።

raden
Je moet raden wie ik ben!
raden
Je moet raden wie ik ben!
ግምት
መን ምዃነይ ክትግምት ኣለካ!

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
ናይ
እቲ ሓኪም ናይቲ ፍወሳ ሓላፍነት ይወስድ።

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
ዕላል
ብዙሕ ግዜ ምስ ጎረቤቱ ይዕልል።

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
ኣብ መወዳእታ
ከመይ ጌርና ኢና ኣብ ከምዚ ኩነታት በጺሕና?

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
ምጅማር
ፍትሖም ከበግስዎ እዮም።

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
ጽሩይ
ክሽነ ትጽርዮ።

verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
ተገረሙ
እቲ ዜና ምስ በጽሐት ተገረመት።

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
መንገዲ ምምላስ ሓደ ሰብ ረኸብ
ናይ ምምላስ መንገደይ ክረክብ ኣይክእልን’የ።
