単語

動詞を学ぶ – オランダ語

cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
さらさらと音を立てる
足元の葉がさらさらと音を立てます。
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
恋しい
彼は彼の彼女がとても恋しい。
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
説明する
彼女は彼にそのデバイスの使い方を説明します。
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
差し迫る
災害が差し迫っています。
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
出発する
私たちの休日の客は昨日出発しました。
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
忘れる
彼女は今、彼の名前を忘れました。
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
立ち上がる
彼女はもう一人で立ち上がることができません。
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
待つ
私たちはまだ1ヶ月待たなければなりません。
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
帰る
とうとうお父さんが帰ってきた!
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
鳴る
鐘が鳴っているのが聞こえますか?
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
疑う
彼は彼の彼女だと疑っています。
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
意味する
この床の紋章は何を意味していますか?