単語
動詞を学ぶ – オランダ語

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
仕える
犬は飼い主に仕えるのが好きです。

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
伝える
彼女は彼女に秘密を伝えます。

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
損傷する
事故で2台の車が損傷しました。

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
思考に加える
カードゲームでは思考に加える必要があります。

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
展示する
ここでは現代美術が展示されています。

knippen
De kapper knipt haar haar.
切る
美容師は彼女の髪を切ります。

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
横たわる
彼らは疲れて横たわった。

drinken
Ze drinkt thee.
飲む
彼女はお茶を飲んでいます。

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
中に入れる
外で雪が降っていて、私たちは彼らを中に入れました。

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
共有する
私たちは富を共有することを学ぶ必要があります。

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
訪問する
昔の友人が彼女を訪れます。
