어휘
동사를 배우세요 ― 일본어

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
siedzieć
W pokoju siedzi wiele osób.

rennen
De atleet rent.
rennen
De atleet rent.
biegać
Sportowiec biega.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
malować
Samochód jest malowany na niebiesko.

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
przedstawiać
On przedstawia swoją nową dziewczynę swoim rodzicom.

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
należeć
Moja żona należy do mnie.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
wydać
Wydawca wydaje te magazyny.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
podkreślać
Możesz podkreślić swoje oczy odpowiednim makijażem.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
podpisać
On podpisał umowę.

genieten
Ze geniet van het leven.
genieten
Ze geniet van het leven.
cieszyć się
Ona cieszy się życiem.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
znosić
Ona ledwo znosi ból!

wachten
We moeten nog een maand wachten.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
czekać
Musimy jeszcze poczekać miesiąc.
