어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
발송하다
그녀는 지금 편지를 발송하려고 한다.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
보내다
나는 당신에게 편지를 보내고 있다.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
불러내다
나의 선생님은 자주 나를 불러낸다.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
소유하다
나는 빨간색 스포츠카를 소유하고 있다.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
찾다
경찰은 범인을 찾고 있다.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
해고하다
내 상사는 나를 해고했다.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
듣다
아이들은 그녀의 이야기를 듣는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
형성하다
우리는 함께 좋은 팀을 형성한다.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
생산하다
우리는 우리의 꿀을 직접 생산한다.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
길을 잃다
숲속에서는 길을 잃기 쉽다.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
거짓말하다
때로는 긴급 상황에서 거짓말을 해야 한다.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
소비하다
그녀는 케이크 한 조각을 소비한다.