어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
기다리다
그녀는 버스를 기다리고 있다.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
일으키다
설탕은 많은 병을 일으킵니다.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
주차하다
차들은 지하 주차장에 주차되어 있다.
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
일어나다
꿈에서는 이상한 일이 일어난다.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
깨어나다
그는 방금 깨어났다.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
논의하다
동료들은 문제를 논의합니다.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
보관하다
돈은 당신이 보관할 수 있다.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
나가다
그 여자애들은 함께 나가는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/33688289.webp
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
들여보내다
생소한 사람을 절대로 들여보내서는 안 된다.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
달리다
운동선수가 달린다.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
들리다
그녀의 목소리는 환상적으로 들린다.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
이해하다
나는 당신을 이해할 수 없어!