어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
과세하다
기업은 여러 가지 방법으로 과세된다.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
깨어나다
그는 방금 깨어났다.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
지나가다
기차가 우리 옆으로 지나가고 있다.
cms/verbs-webp/119417660.webp
geloven
Veel mensen geloven in God.
믿다
많은 사람들이 하나님을 믿는다.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
돌려주다
선생님은 학생들에게 에세이를 돌려준다.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
만들다
누가 지구를 만들었나요?
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
앞지르게 하다
아무도 그를 슈퍼마켓 계산대에서 앞지르게 하고 싶어하지 않는다.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
항의하다
사람들은 불공평함에 항의한다.
cms/verbs-webp/100011930.webp
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
말하다
그녀는 그녀에게 비밀을 말한다.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
들르다
의사들은 매일 환자에게 들른다.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
취소하다
계약이 취소되었습니다.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
출발하다
그 기차는 출발합니다.