어휘
동사를 배우세요 ― 포르투갈어 (PT)

lead
He enjoys leading a team.
leiden
Hij leidt graag een team.

say goodbye
The woman says goodbye.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

cover
The child covers itself.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

drive through
The car drives through a tree.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

open
The child is opening his gift.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

open
The festival was opened with fireworks.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

reward
He was rewarded with a medal.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

come home
Dad has finally come home!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

limit
During a diet, you have to limit your food intake.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

need
I’m thirsty, I need water!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

suspect
He suspects that it’s his girlfriend.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
