Žodynas
suomių – Veiksmažodžių pratimas

instellen
Je moet de klok instellen.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

studeren
De meisjes studeren graag samen.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

sterven
Veel mensen sterven in films.

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
