शब्दसंग्रह
क्रियापद शिका – स्लोव्हाक

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
udholde
Hun kan næsten ikke udholde smerten!

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Man bør drikke meget vand.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
luge ud
Ukrudt skal luges ud.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
køre hjem
Efter shopping kører de to hjem.

missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
misse
Han missede sømmet og skadede sig selv.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
takke
Jeg takker dig meget for det!

zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
befinde sig
En perle befinder sig inden i skallen.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
bruge
Hun brugte alle sine penge.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
kigge
Hun kigger gennem en kikkert.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
dække
Vandliljerne dækker vandet.
