Woordenlijst
Deens – Bijwoordenoefening

al
Hij slaapt al.

een beetje
Ik wil een beetje meer.

te veel
Het werk wordt me te veel.

samen
De twee spelen graag samen.

opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.

maar
Het huis is klein maar romantisch.

half
Het glas is half leeg.

net
Ze is net wakker geworden.

misschien
Ze wil misschien in een ander land wonen.

minstens
De kapper kostte minstens niet veel.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
