Woordenlijst
Spaans – Bijwoordenoefening

voor
Ze was voorheen dikker dan nu.

in
Ze springen in het water.

al
Het huis is al verkocht.

samen
De twee spelen graag samen.

‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.

bijna
Het is bijna middernacht.

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.

nooit
Men moet nooit opgeven.

misschien
Ze wil misschien in een ander land wonen.

bijna
De tank is bijna leeg.

al
Hij slaapt al.
