Woordenlijst
Lets – Bijwoordenoefening

in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?

erop
Hij klimt op het dak en zit erop.

veel
Ik lees inderdaad veel.

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.

altijd
Je kunt ons altijd bellen.

samen
De twee spelen graag samen.

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.

opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.

weg
Hij draagt de prooi weg.

erg
Het kind is erg hongerig.
