Woordenlijst
Noors – Bijwoordenoefening

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.

in
De twee komen binnen.

genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.

alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.

niet
Ik hou niet van de cactus.

in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?

erg
Het kind is erg hongerig.

bijna
De tank is bijna leeg.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.

‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.

maar
Het huis is klein maar romantisch.
