Woordenlijst

Noors – Bijwoordenoefening

cms/adverbs-webp/38720387.webp
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
cms/adverbs-webp/176235848.webp
in
De twee komen binnen.
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
cms/adverbs-webp/98507913.webp
alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.
cms/adverbs-webp/29021965.webp
niet
Ik hou niet van de cactus.
cms/adverbs-webp/135007403.webp
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
cms/adverbs-webp/172832880.webp
erg
Het kind is erg hongerig.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
cms/adverbs-webp/176427272.webp
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
cms/adverbs-webp/121005127.webp
‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
cms/adverbs-webp/29115148.webp
maar
Het huis is klein maar romantisch.
cms/adverbs-webp/57758983.webp
half
Het glas is half leeg.