Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

spaar
Die meisie spaar haar sakgeld.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

uitdruk
Sy druk die suurlemoen uit.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

red
Die dokters kon sy lewe red.
redden
De dokters konden zijn leven redden.

staan op
Sy kan nie meer op haar eie staan nie.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

skop
Wees versigtig, die perd kan skop!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

trek uit
Die buurman trek uit.
verhuizen
De buurman verhuist.

open
Die fees is met vuurwerke geopen.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

omhels
Die moeder omhels die baba se klein voetjies.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

hanteer
Mens moet probleme hanteer.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

skep
Wie het die Aarde geskep?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

vra
Hy vra haar om vergifnis.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
