Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/67035590.webp
spring
Hy het in die water gespring.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritsel
Die blare ritsel onder my voete.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/110045269.webp
voltooi
Hy voltooi sy drafroete elke dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/128644230.webp
hernu
Die skilder wil die muurkleur hernu.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooi
Hy trap op ’n weggegooide piesangskil.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/67095816.webp
saam trek
Die twee beplan om binnekort saam te trek.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/91442777.webp
trap op
Ek kan nie met hierdie voet op die grond trap nie.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/93169145.webp
praat
Hy praat met sy gehoor.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/106622465.webp
sit
Sy sit by die see met sonsak.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitsprei
Hy sprei sy arms wyd uit.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vorm
Ons vorm ’n goeie span saam.
vormen
We vormen samen een goed team.
cms/verbs-webp/130288167.webp
maak skoon
Sy maak die kombuis skoon.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.