Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

kontroleer
Die werktuigkundige kontroleer die motor se funksies.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

binnegaan
Die ondergrondse het nou die stasie binngegaan.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

neem
Sy moet baie medikasie neem.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

vermeerder
Die bevolking het aansienlik vermeerder.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

draai om
Jy moet die motor hier om draai.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

klop
Hy het sy teenstander in tennis geklop.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

stel
Jy moet die horlosie stel.
instellen
Je moet de klok instellen.

saamwerk
Ons werk saam as ’n span.
samenwerken
We werken samen als een team.

verstaan
Ek kan jou nie verstaan nie!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

verder gaan
Jy kan nie enige verder op hierdie punt gaan nie.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

verander
Die motorwerktuigkundige verander die bande.
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
