Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

springe rundt
Barnet springer glædeligt rundt.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

lytte til
Børnene kan lide at lytte til hendes historier.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

gå galt
Alt går galt i dag!
misgaan
Alles gaat vandaag mis!

modtage
Han modtager en god pension i alderdommen.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

vende rundt
Du skal vende bilen her.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

vende sig
De vender sig mod hinanden.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

investere
Hvad skal vi investere vores penge i?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

male
Bilen males blå.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

spare
Du kan spare penge på opvarmning.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

skrive overalt
Kunstnerne har skrevet over hele væggen.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

brænde ned
Ilden vil brænde en stor del af skoven ned.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
