Woordenlijst
Leer werkwoorden – Esperanto

hejmveturi
Post aĉetado, la du hejmveturas.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

aldoni
Ŝi aldonas iom da lakto al la kafo.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

eniri
La ŝipo eniras la havenon.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

perdi sin
Estas facile perdi sin en la arbaro.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

agordi
Vi devas agordi la horloĝon.
instellen
Je moet de klok instellen.

surveturi
Biciklanto estis surveturita de aŭto.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

ekstingiĝi
Multaj bestoj ekstingiĝis hodiaŭ.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

kolekti
Ni devas kolekti ĉiujn pomojn.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

purigi
Ŝi purigas la kuirejon.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

forgesi
Ŝi ne volas forgesi la pasintecon.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

doni
La patro volas doni al sia filo iom da ekstra mono.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
