Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/99169546.webp
mirar
Todos están mirando sus teléfonos.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/78773523.webp
aumentar
La población ha aumentado significativamente.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mezclar
Puedes mezclar una ensalada saludable con verduras.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/108286904.webp
beber
Las vacas beben agua del río.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/94482705.webp
traducir
Él puede traducir entre seis idiomas.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/84472893.webp
montar
A los niños les gusta montar bicicletas o patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/25599797.webp
reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/74908730.webp
causar
Demasiadas personas causan rápidamente un caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
cms/verbs-webp/80332176.webp
subrayar
Él subrayó su declaración.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/11497224.webp
responder
El estudiante responde a la pregunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/89516822.webp
castigar
Ella castigó a su hija.
straffen
Ze strafte haar dochter.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evaluar
Él evalúa el rendimiento de la empresa.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.