Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/116877927.webp
instalar
Mi hija quiere instalar su departamento.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
cms/verbs-webp/118868318.webp
gustar
A ella le gusta más el chocolate que las verduras.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/93697965.webp
circular
Los coches circulan en círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/107852800.webp
mirar
Ella mira a través de binoculares.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/70624964.webp
divertirse
¡Nos divertimos mucho en la feria!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
cms/verbs-webp/75508285.webp
esperar con ilusión
Los niños siempre esperan con ilusión la nieve.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/121180353.webp
perder
Espera, ¡has perdido tu billetera!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/118483894.webp
disfrutar
Ella disfruta de la vida.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/122479015.webp
cortar
La tela se está cortando a medida.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/46385710.webp
aceptar
Aquí se aceptan tarjetas de crédito.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
cms/verbs-webp/8482344.webp
besar
Él besa al bebé.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/91997551.webp
entender
No se puede entender todo sobre las computadoras.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.