Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

jooksma hakkama
Sportlane on just alustamas jooksmist.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

puudutama
Põllumees puudutab oma taimi.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

allkirjastama
Ta allkirjastas lepingu.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

tutvuma
Võõrad koerad soovivad üksteisega tutvuda.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

saabuma
Ta saabus õigeaegselt.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

eksponeerima
Siin eksponeeritakse modernset kunsti.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

abielluma
Paar on just abiellunud.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

teenindama
Kokk teenindab meid täna ise.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

loobuma
Ma tahan kohe suitsetamisest loobuda!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

välja minema
Lapsed tahavad lõpuks välja minna.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

järgima
Minu koer järgneb mulle, kui jooksen.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
