Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

arvama
Sa pead arvama, kes ma olen!
raden
Je moet raden wie ik ben!

üle võtma
Rohevähid on üle võtnud.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

lahkuma
Meie puhkusekülalised lahkusid eile.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

kõnet pidama
Poliitik peab paljude tudengite ees kõnet.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

kaduma
Mu võti kadus täna ära!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

vastama
Ta vastas küsimusega.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

kaitsma
Lapsi tuleb kaitsta.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

segama
Mitmesuguseid koostisosi tuleb segada.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

teadma
Lapsed on väga uudishimulikud ja teavad juba palju.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

tänama
Ta tänas teda lilledega.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

alustama
Sõdurid on alustamas.
beginnen
De soldaten beginnen.
