Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

keerama
Võid keerata vasakule.
draaien
Je mag naar links draaien.

ära jooksma
Meie poeg tahtis kodust ära joosta.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

importima
Me impordime vilju paljudest riikidest.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.

ehitama
Millal Hiina suur müür ehitati?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?

tühistama
Leping on tühistatud.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

viskama
Nad viskavad teineteisele palli.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

kaotama
Oota, oled oma rahakoti kaotanud!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!

maha jätma
Mees jäi rongist maha.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

säästma
Tüdruk säästab oma taskuraha.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

sisse seadma
Mu tütar soovib oma korterit sisse seada.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

ootama
Ta ootab bussi.
wachten
Ze wacht op de bus.
