Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

redden
De dokters konden zijn leven redden.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

doden
Ik zal de vlieg doden!

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
