Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

slapen
De baby slaapt.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
