Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

vormen
We vormen samen een goed team.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
