Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
