Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
