Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

overnachten
We overnachten in de auto.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
