Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

stoppen
De vrouw stopt een auto.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

uitkomen
Wat komt er uit het ei?

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

uitspringen
De vis springt uit het water.
