Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

huilen
Het kind huilt in het bad.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

controleren
De tandarts controleert de tanden.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.

vermijden
Ze vermijdt haar collega.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.

zingen
De kinderen zingen een lied.

voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
