Woordenlijst
Afrikaans – Werkwoorden oefenen

kletsen
Ze kletsen met elkaar.

wandelen
De groep wandelde over een brug.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
