Woordenlijst
Arabisch – Werkwoorden oefenen

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
