Woordenlijst
Bosnisch – Werkwoorden oefenen

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

missen
De man heeft zijn trein gemist.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
