Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

instellen
Je moet de klok instellen.

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?

eindigen
De route eindigt hier.
