Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

drukken
Hij drukt op de knop.

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
