Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

mengen
De schilder mengt de kleuren.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

spelen
Het kind speelt liever alleen.

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
