Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

voeden
De kinderen voeden het paard.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

spelen
Het kind speelt liever alleen.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

trainen
De hond wordt door haar getraind.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
