Woordenlijst
Deens – Werkwoorden oefenen

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
