Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

redden
De dokters konden zijn leven redden.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
