Woordenlijst
Duits – Werkwoorden oefenen

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

trekken
Hij trekt de slee.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

verhuizen
De buurman verhuist.

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
