Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

vertrekken
De trein vertrekt.

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

haten
De twee jongens haten elkaar.
