Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.

redden
De dokters konden zijn leven redden.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
