Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

schrijven
Hij schrijft een brief.

dragen
De ezel draagt een zware last.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
