Woordenlijst
Grieks – Werkwoorden oefenen

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

houden
Je mag het geld houden.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
