Woordenlijst
Engels (US) – Werkwoorden oefenen

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

oprapen
We moeten alle appels oprapen.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
