Woordenlijst
Engels (US) – Werkwoorden oefenen

haten
De twee jongens haten elkaar.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.

duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

geloven
Veel mensen geloven in God.
